Met het verdwijnen van de hormonen
werken de tranen zich
met golven naar buiten
Het zout prikt venijnig in mijn huid
op precies dezelfde manier als ik
denkbeeldig om mij heen sla
Kokende kolkende woede voel ik
bij alles wat mooi lijkt
Mensen die ik buiten lachend zie lopen
Kinderwagens, bolle buiken, spelende kinderen
Het is niet dat ik ze het niet gun
maar het voelt alsof ik geen deel meer uit maak
van het gelukkige leven
De gedachte dat ik anders ben
Het gevoel er niet bij te horen
De oude pijn van vroeger
prikt en steekt
Het wil mij doen geloven dat ik
ben afgescheiden van ‘de rest’
Zij in het licht
en ik in het donker
Ik de pechvogel,
zij de gelukvogels
Ik weet dat het niet waar is
Het hoeft niet zo te zijn
Ik ben van niets beroofd
en van niemand afgescheiden
En dat wat niet van mij is
en het eeuwige leven heeft
kan ik ook niet kwijtraken
Het is een illusie,
het ego dat dit mij wil doen geloven
Een vergissing van mijn denken
dat ik mag loslaten
zodat mijn hoofd weer stil wordt
en ik de liefde weer kan horen spreken.